U biedt op een ORIGINELE, POTLOODGESIGNEERDE, omstreeks 1900 door de bekende Franse Avant Gardistische kunstenares Marie Laurencin (1883-1956) vervaardigde Ets "Auto-Portrait avec une couronne de fleurs / zelfportret met bloemenkrans"
Rechtsonder met potlood gemonogrammeerd / provenance: Bubb Kuyper Haarlem
De Ets (bladmaat) meet 20 x 15 cm (HxB). Afmetingen inclusief lijst bedragen ca. 35 x 28 cm.
Herkomst: collectie Voskuyl - Bubb Kuyper veilingen Haarlem.
Marie Laurencin (Parijs, 31 oktober 1883 – aldaar, 8 juni 1956) was een Franse figuratieve kunstschilderes, graveerster en illustratrice, die nauw verbonden was met het ontstaan van de moderne kunst. Als decorontwerpster voor neoklassieke balletvoorstellingen streefde zij ernaar om, net als haar bewonderaar Max Jacob, de verschillende disciplines in de kunsten te overstijgen. Zo schreef zij ook brieven en vrij vers-gedichten, die in haar creatieve proces onlosmakelijk verbonden waren met de manier waarop zij in haar schilderkunst uiting gaf aan haar grenzeloze fantasie.
De stijl van Marie Laurencin werd ook wel het ‘nimfisme’ genoemd en overstijgt zowel het fauvisme als het kubisme. Samen met andere grote kunstenaars uit die tijd, zoals Georges Braque, Pablo Picasso, André Derain en Henri Matisse, was zij een van pioniers van zowel het kubisme als het dadaïsme. In haar zeer eigen stijl, die bekritiseerd werd omdat hij te zoetelijk zou zijn, gebruikte zij pastelkleuren om terugkerende onderwerpen zoals sprookjesachtige dieren, bloemen en androgyne en onwerkelijk bleke jonge vrouwen te schilderen.
Hoewel zij zes jaar lang de partner was geweest van de dichter Guillaume Apollinaire, trouwde Flap, zoals haar eerste minnaar Henri-Pierre Roché haar noemde, uiteindelijk in 1914 met de Duitse schilder Otto de Waetjen. Omdat hij als pacifist weigerde om de wapens op te pakken tegen de Fransen, verloor zij haar nationaliteit toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werden al haar bezittingen haar ontnomen en moest zij als balling naar Spanje vertrekken. Na haar scheiding vond zij tijdens het interbellum haar positie terug en zette zij haar liefdesrelatie met Nicole Groult voort, een onopvallende maar geen geheime verhouding die ongeveer veertig jaar zou duren. Als internationale persoonlijkheid portretteerde zij in die tijd beroemdheden uit heel Parijs. Tijdens de bezetting behield zij haar mondaine levensstijl en verzoende zij zich met haar Duitse vrienden, terwijl zij ondertussen ook Max Jacob hielp, haar metgezel in de esoterische leer. Het is haar echter niet gelukt om hem op tijd vrij te krijgen uit het interneringskamp Drancy; hij overleed daar op 5 maart 1944. Na de bevrijding werd zij in het kader van grootschalige zuiveringsacties op haar beurt in dit kamp geïnterneerd – zij ontsnapte ternauwernood aan het lot van de vrouwen die werden kaalgeschoren – totdat zij werd vrijgesproken en negen dagen later werd opgevangen door haar vriendin Marguerite Donnadieu.
Zowel haar leven als haar schilderwerk stonden weer even in de schijnwerpers toen de zanger Joe Dassin haar in 1975 noemde in zijn grootste succesnummer L’été indien. Terwijl zij op handen gedragen werd in Japan, werden haar werken in Frankrijk nauwelijks geëxposeerd, en pas in 2011 publiceerde Bertrand Meyer-Stabley een biografie over haar waarin hij de onbekende kanten van haar persoon verkent. In 2013 maakte het grote publiek eindelijk kennis met haar werk dankzij een tentoonstelling in Parijs.