Translated with Google Translate. Original text show .
- Rob Otte kreeg zijn opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Afdeling twee (reclame ontwerpen) baseerde zich op de beroemde opleiding voor beeldend kunstenaars het Bauhaus in Weimar (1919-1932). In het Bauhaus stond de omgang met materialen centraal. Het ideaal was: kunst en maatschappij opnieuw verenigen. Moholy-Nagy, Klee en Kandinsky waren bekende kunstenaars die zich door het Bauhaus lieten inspireren, net als Gerard Kiljan en Paul Schuitema, twee leraren aan de academie in Den Haag. Hun visie was voor Otte van groot belang.
Na het eindexamen in 1956 op de academie werd hij als twintigjarige dienstweigeraar twee en een half jaar tewerkgesteld in de Rijks Psychiatrische Inrichting in Woensel. Het was volgens hem het beste stuk van zijn opvoeding. De patiënten die daar levenslang werden oeerste tentoonstelling georganiseerd in de Posthoorn in Den Haag. Vanuit Eindhoven terug in Amsterdam vestigde Otte zich als vrij kunstenaar en maakte hij grote olieverfschilderijen. Krachtig van kleur, de staande en bewegende mens als centraal punt. Daar stelde hij zich opnieuw de vraag wie de mens is.
Als hij in 1961 kennismaakte met het grafische werk van Roger Chailloux, besloot hij te gaan etsen. Het schilderen wordt aan de kant gezet. Er ontstond een grote collectie waarin de aquatint-techniek, die hij zich eigen maakte, een ambachtelijke verfijning liet zien. Er volgde een lange reeks tentoonstellingen in binnen- en buitenland. pgenomen omdat ze een onherstelbaar gevaar voor de samenleving waren, kwamen via justitie binnen. In de jaren vijftig betekende dat: geen eigen kamer, geen geld, geen bezittingen, geen eigen kleren, geen eigen schoenen. Men vroeg zich daar af wie de mens was.
Als broeder Otte maakte hij in de nachtdiensten grote 'stemmingsportretten' met houtskool en zwarte inkt terwijl hij de patiënten bewaakte.
In 1959 zat Ottes vervangende dienstplicht erop. Er werd een In 1963 hing zijn werk op de Biënnale in Parijs en in 1966 op de Biënnale in Krakau. Zijn werk werd aangekocht door het Stedelijk Museum in Amsterdam, het (toen nog) Haags Gemeentemuseum, het Van Abbemuseum in Eindhoven en het Joods Historisch Museum in Amsterdam. In 1968 werd hij gevraagd samen met Dick Cassée een grafische afdeling in te richten op de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in Den Bosch. Hij ging op deze uitnodiging in en kort daarna in 1969 voegde ook Sipke Huismans zich bij Otte en Cassée. De opleiding werd een succes.